In januari van 2009 heb ik meegedaan aan het Project Genetische Genealogie in Nederland. Doel was om via een wangslijmvliesuitstrijkje van een mannelijk familielid (in dit geval van mijn vader en achterneef) DNA te laten onderzoeken, en op die manier wellicht meer te weten te komen over de herkomst van de familie Mous. Het onderzoek werd uitgevoerd door het forenisch laboratorium voor DNA onderzoek (FLDO), in het Leids Universitair Medisch Centrum.

Wat werd er precies gedaan? Via het wangslijmvliesuitstrijkje werd DNA geisoleerd. Vervolgens werd in dit DNA een Y chromosomaal DNA profiel vastgesteld. Dit Y chromosomaal DNA profiel bestaat uit twee verschillende onderdelen, een haplotype en een haplogroep.

Het haplotype wordt bepaald door middel van de typering van STRs (Short Tandem Repeats). STRs zijn kleine stukjes DNA waarin een specifiek “blokje” van nucleotiden (DNA bouwstenen) een aantal malen herhaald voorkomt. Een verschil in het aantal herhalingen leidt tot een verschil in de lengte van de STR. De algemene term voor een dergelijke lengtevariant is “allel”. Voor een STR komen altijd meer dan 2 allelen in een populatie voor. Ieder allel wordt genoemd naar het aantal voorkomende herhalingen. Het haplotype bestaat daardoor uiteindelijk uit een reeks getallen, welk overeen komen met de voor de verschillende STRs waargenomen allelen.

De haplogroep wordt bepaald door middel van de typering SNPs (Single Nucleotide Polymorphisms). Een SNP is een unieke verandering van 1 nucleotide naar een andere nucleotide (bijvoorbeeld een C verandert in een T). Ook bij een SNP spreken we van verschillende allelen, maar een allel is in dit geval geen lengtevariant, maar een verschil in 1 nucleotide. Een SNP heeft altijd 2 allelen, welke worden weergegeven als letters. De haplogroep bestaat dus uiteindelijk uit een reeks letters, welke overeen komen met de voor de verschillende SNPs waargenomen allelen. Volgens wereldwijd aangenomen afspraken worden deze letterreeksen vervangen door een eenvoudigere naamgeving, bestaande uit een aantal hoofd-haplogroepen (A t/m T), welke verder kunnen worden onderverdeeld in sub haplogroepen (in mijn geval de groep R1b3).

Uit het onderzoek is dus gebleken dat mijn rechtstreekse voorouders van de familie Mous behoren tot de haplogroep R1b3. Deze haplogroep is de meest voorkomende soort in West-Europa. Vanuit het Midden-Oosten naar het uiterste Westen van Europa is er een steeds oplopende frequentie van deze haplogroep. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat de marker van R1b (M269) circa 30.000 jaar geleden in West-Europa is ontstaan. Het percentage mannen dat in West-Europa tot deze haplogroep behoort varieert van 40 tot 70%. Het hoogste percentage wordt gescoord in Connaught, de meest westelijke provincie van Ierland, waar maar liefst 98% van de mannen in een studie tot deze haplogroep bleek te behoren. Ook de Basken scoren met 80%. Waarschijnlijk heeft de haplogroep zich rond 12.000 voor Christus, na de laatste ijstijd, vanuit het Iberische schiereiland zeer succesvol verspreid over Europa. De mensen die tot deze haplogroep behoorden zijn mogelijk verantwoordelijk voor de bekende schilderingen in de grotten van Zuid-Frankrijk. Ze wisten ook hoe ze van plantaardige vezels kleding konden weven en hadden gespecialiseerde werktuigen.

Verspreiding van haplogroep R1b – de stippen geven de voor het opstellen van deze kaarten onderzochte populaties weer.
Samplecode 7X180 7X181
DYS19 14 14
DYS389I 13 13
DYS389II 29 29
DYS390 24 24
DYS391 11 11
DYS392 13 13
DYS393 13 13
DYS385 11.13 11.13
DYS438 12 12
DYS439 12 12
DYS437 14 14
DYS448 19 19
DYS456 16 16
DYS458 17 16
DYS635 24 24
GATA_H4 12 12
De haplotypen van mijn vader en achterneef.